Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Alzo brachten zij een kwaad gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israels, zeggende: Dat land, door hetwelk wij doorgegaan zijn, om het te verspieden, is een land, dat zijn inwoners [38]verteert; en al het volk, hetwelk wij in het midden van hetzelve gezien hebben, zijn mannen van [39]grote lengte. 38. Zij willen zeggen dat het een ruw land was, waaraan men zich afarbeiden moest om vruchten er van te krijgen, alzo dat men zijn lijfskrachten er aan verdeed; of dat de vrucht des lands hard was, die de lichamen der inwoners opat en verteerde, hetwelk toch onwaarachtig was. Sommigen verstaan het van de onderlinge oorlogen, die tussen de inwoners van Kanaan waren; vergelijk Ezech.36:12,13. 39. Hebreeuws, van maten; gelijk 1 Kron.11:23, en 1 Kron.20:6; Jes.45:14.